Afgelopen herfst verzette ik me nog een beetje tegen het idee dat kleuters het woord ‘dwarrelen’ moesten leren en dat we dat als natuurdocenten moesten meenemen in de herfstles (zie eerder blog).
Na een interessante online bijeenkomst voor NME-partners van de gemeente Amsterdam kijk ik er toch weer anders tegenaan. Elena Francissen van het ANMEC, legde uit dat kinderen ervaringen nodig hebben om taal te kunnen begrijpen. Alleen een los woord zegt niks. Maar ze kunnen er pas wat mee als je het ‘laadt’ met ervaringen.
Dus een woord ‘dwarrelen’ is niet meer dan een gek woord, maar als kinderen dat zelf hebben ervaren, door bijvoorbeeld een ‘bladerendouche’ te maken, dan zegt het veel meer.
Terwijl de woorden in een klas vaak ‘doods’ op een bord of papier worden geschreven, komen diezelfde woorden buiten tot leven. Dat is niet alleen geweldig voor de kinderen, die zo op een betere en leukere manier de taal en allerlei woorden leren, maar ik denk ook voor ons als natuurdocenten.
Want natuur wordt (ten onrechte) toch vaak gezien als iets ‘voor erbij’ , terwijl taal voor de scholen veel hoger op de prioriteitenlijst staat. Helemaal in de grote steden, zoals Amsterdam en Haarlem, waar veel kinderen niet-Nederlandse ouders hebben.
Ik realiseer me, dat ik altijd ‘moeilijke’ woorden probeer te vermijden, ik probeer alles zo duidelijk mogelijk uit te leggen. In de hoop dat meer kinderen er iets van opsteken.
Sterker nog, ik heb een sterke allergie tegen die wat ik noem ‘boswachtertypes’, die bij wijze van spreken kleuters het verschil tussen saprofyten en parasieten willen uitleggen. Die veel ouderwetse woorden gebruiken als ‘twijgjes’ en ‘uitbotten’. Of docenten die omstandig gaan uitleggen dan spinnen geen insecten zijn. ‘Boeien….’ , denkt mijn inwendige puber dan.
Maar doordat ik altijd Jip- en Janneke-taal gebruik mis ik ook mogelijkheden voor ontwikkeling en leren. Mogelijkheden waarmee ik een natuurles kan ‘upgraden’ .
Na de NME-bijeenkomst ben ik deze invalshoek verder aan het uitdiepen en ben gaan rondgrazen op internet. Ik schreef voor mezelf de volgende tips en aanknopingspunten op. Wellicht hebben anderen er ook iets aan.
Bereid ook voor op taal
Sta bij de voorbereiding van de les of activiteit bewust stil welke woorden hier belangrijk zijn, en welke voor de meeste kinderen nieuw zijn. Denk na over de relatie tussen deze woorden. Bijvoorbeeld voor een les over de lente: nest/broeden/ei/kuiken/groei; ruzie/liefde/verliefd; bloeien/knoppen/stuifmeel/ontkiemen/kiemplant.
Dus het woord ‘kiemplant’ kan best een woord zijn dat kinderen kunnen leren. Ik heb het altijd over ‘babyplantjes’, maar misschien is het beter om het ‘echte’ woord ervoor te gebruiken.
Verbind ervaring aan een nieuw woord
Verbind een ervaring, een belevenis aan een woord. Bijvoorbeeld meerkoeten die elkaar wegjagen van een plek in de sloot aan ‘ruzie’. En laat in een gesprekje kinderen aanvullen over hun eigen ervaringen met ‘ruzie’.
‘Verwondering wekken en nieuwsgierig maken zijn aanleidingen voor kinderen om actief te worden en in die lerende stand te komen’, aldus dit bericht op wij-leren over een rijke leeromgeving.
Door het combineren van verschillende ‘kennisgebieden’ in de hersenen, leren kinderen sneller en wordt het beter onthouden (lees meer hier)

Lees voor
Lees eens een verhaal voor, liefst uit een mooi prentenboek met mooie plaatjes. Ik merk dat ik dat eigenlijk nooit meer doe, terwijl er prachtige natuurverhalen en sprookjes bestaan. Juist voor kinderen waarvan Nederlands niet de moedertaal is, is dit superwaardevol (zie ook dit blog op wij leren.nl). Gebruik dan het liefst prentenboeken met mooie plaatjes.
Praat veel
Praat veel met kinderen, en laat kinderen ook vooral met elkaar praten (zie ook dit blog over het leren van Nederlands als tweede taal). Nodig kinderen uit om met elkaar te praten, door bijvoorbeeld over iets te discussiëren, of door het geven van opdrachten waarbij zij met elkaar moeten praten en samenwerken.
Bewegend leren
Met beweegspelletjes kan je een bepaald begrip ook verduidelijken en zorgen dat het beter blijft hangen.
Ik ga binnenkort bij een insectenles ook een spelletje doen waarbij twee kinderen samen een insect zijn (hun armen zijn in elkaar gehaakt, dan blijven twee armen en vier benen over). Op een vergelijkbare manier kan je ook een spin of een pissebed (14 poten) of zelfs duizendpoot (30 of meer poten) laten maken.
Positief benaderen
Dit geldt natuurlijk voor al het leren: benoem wat er al goed gaat, en corrigeer kinderen zo min mogelijk. Kinderen kunnen er onzeker van woorden als je steeds zegt dat ze het woord niet goed uitspreken.
Als kinderen een woord verkeerd uitspreken, of er iets anders van maken, herhaal het goede woord dan in je eigen zin, zonder er direct naar te verwijzen dat een kind het verkeerd heeft gezegd (zie o.a. dit blog en deze op wij-leren).
Een heel herkenbaar voorbeeld vond ik op dit laatste blog: ‘Mag ik stoepstengel?’. Antwoord; ‘Ja hoor lieverd, jij mag een soepstengel’. Dit vind ik altijd zo onnatuurlijk ‘betweterig’ en betuttelend klinken, ik wist toch dat ze een soepstengel bedoelde? Maar misschien zit er toch wat in, zeker in de rol van leerkracht of gastdocent.
MEER LEZEN?
Blog: Opgesloten in formats en leerdoelen
Blog: Praten over God
Blog: Natuurles is eigenlijk levensles
Op buitenlesdag.nl/buitenlessen/ staan veel ideeën voor buitenlessen, ook met taal. Naar mijn idee kan er nog meer gebruik worden gemaakt van de natuur en andere dingen rondom school die er al zijn (in plaats van kaartjes, dobbelstenen en stoepkrijt mee naar buiten te nemen).
Aanbod: gastlessen
INTERESSANT?
Schrijf je hier in om telkens (maximaal eens in de twee weken) een mailtje te ontvangen als ik een nieuw bericht heb geplaatst.
En deel dit bericht gerust! Dit kan makkelijk met de knoppen hieronder.